afrabbelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rabbel af | rabbelde af | heb afgerabbeld |
jij, je, u | rabbelt af | rabbelde af | hebt afgerabbeld |
hij, zij, het | rabbelt af | rabbelde af | heeft afgerabbeld |
wij | rabbelen af | rabbelden af | hebben afgerabbeld |
jullie | rabbelen af | rabbelden af | hebben afgerabbeld |
zij, ze | rabbelen af | rabbelden af | hebben afgerabbeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afrabbelen with some of the pronouns.
- Ik rabbel altijd mijn notities af na een lange vergadering.
- Jij rabbelt snel je boodschappenlijstje af voordat je naar de supermarkt gaat.
- Hij of zij rabbelt zijn of haar presentatie af voordat de gasten arriveren.
- Wij rabbelen regelmatig onze takenlijst af om georganiseerd te blijven.
- Jullie rabbelen de krant af tijdens het ontbijt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afrabbelen with some of the pronouns.
- Vroeger rabbelden we vaak onze agenda's af om te plannen.
- Toen ik jong was, rabbelden mijn vrienden en ik brieven af naar elkaar.
- Hij of zij rabbelde vroeger altijd zijn of haar gedachten af in een dagboek.
- Wij rabbelden elke avond onze ervaringen af voordat we gingen slapen.
- Jullie rabbelden vroeger veel verhalen af tijdens de lange autoritten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afrabbelen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn ideeën afgerabbeld voordat ik aan het project begon.
- Jij hebt je werk al afgerabbeld, dus je kunt nu ontspannen.
- Hij of zij heeft de manuscripten afgerabbeld voordat ze werden uitgegeven.
- Wij hebben de boeken afgerabbeld voordat we op vakantie gingen.
- Jullie hebben het probleem al afgerabbeld en een oplossing gevonden.