baggeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bagger | baggerde | heb gebaggerd |
jij, je, u | baggert | baggerde | hebt gebaggerd |
hij, zij, het | baggert | baggerde | heeft gebaggerd |
wij | baggeren | baggerden | hebben gebaggerd |
jullie | baggeren | baggerden | hebben gebaggerd |
zij, ze | baggeren | baggerden | hebben gebaggerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Baggeren with some of the pronouns.
- Ik bagger in de rivier.
- Jij baggert vaak in de gracht.
- Hij/Zij baggert met veel plezier.
- Wij baggeren de sloten schoon.
- Zij baggeren het kanaal uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Baggeren with some of the pronouns.
- Vroeger baggerde ik in de grachten.
- Jij baggerde altijd met veel enthousiasme.
- Hij/Zij baggerde toen voor zijn/haar werk.
- Wij baggerden regelmatig in de polders.
- Zij baggerden de hele zomer door.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Baggeren with some of the pronouns.
- Ik heb gebaggerd in de haven.
- Jij hebt al eerder gebaggerd in deze vijver.
- Hij/Zij heeft het meer gebaggerd.
- Wij hebben de rivierbodem gebaggerd.
- Zij hebben het kanaal dieper gebaggerd.