dupliceren

Conjugations List of Dupliceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdupliceerdupliceerdeheb gedupliceerd
jij, je, udupliceertdupliceerdehebt gedupliceerd
hij, zij, hetdupliceertdupliceerdeheeft gedupliceerd
wijduplicerendupliceerdenhebben gedupliceerd
jullieduplicerendupliceerdenhebben gedupliceerd
zij, zeduplicerendupliceerdenhebben gedupliceerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Dupliceren with some of the pronouns.

  • Ik dupliceer het document voor je.
  • Jij dupliceert de bestanden naar de harde schijf.
  • Hij/Zij/Het dupliceert de gegevens in de database.
  • Wij dupliceren de presentaties voor de vergadering.
  • Jullie dupliceren de papieren voor de klanten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dupliceren with some of the pronouns.

  • Ik dupliceerde het document gisteren.
  • Jij dupliceerde de bestanden naar de harde schijf vorige week.
  • Hij/Zij/Het dupliceerde de gegevens in de database eerder.
  • Wij dupliceerden de presentaties voor de vergadering regelmatig.
  • Jullie dupliceerden de papieren voor de klanten vaak.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dupliceren with some of the pronouns.

  • Ik heb het document gedupliceerd.
  • Jij hebt de bestanden naar de harde schijf gedupliceerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de gegevens in de database gedupliceerd.
  • Wij hebben de presentaties voor de vergadering gedupliceerd.
  • Jullie hebben de papieren voor de klanten gedupliceerd.