bebinden

Conjugations List of Bebinden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbebindbebondheb bebonden
jij, je, ubebindtbebondhebt bebonden
hij, zij, hetbebindtbebondheeft bebonden
wijbebindenbebondenhebben bebonden
julliebebindenbebondenhebben bebonden
zij, zebebindenbebondenhebben bebonden

Presens
Beta

Example presens sentences for Bebinden with some of the pronouns.

  • Ik bind de boeken vast.
  • Jij bindt je schoenen.
  • Hij/zij bindt de touwen samen.
  • Wij binden de bloemen met een lint.
  • Zij binden hun haren in een staart.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bebinden with some of the pronouns.

  • Ik bond de boeken vast.
  • Jij bond je schoenen.
  • Hij/zij bond de touwen samen.
  • Wij bonden de bloemen met een lint.
  • Zij bonden hun haren in een staart.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bebinden with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken vastgebonden.
  • Jij hebt je schoenen vastgemaakt.
  • Hij/zij heeft de touwen samengebonden.
  • Wij hebben de bloemen met een lint gebonden.
  • Zij hebben hun haren in een staart gebonden.