begiftigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | begiftig | begiftigde | heb begiftigd |
jij, je, u | begiftigt | begiftigde | hebt begiftigd |
hij, zij, het | begiftigt | begiftigde | heeft begiftigd |
wij | begiftigen | begiftigden | hebben begiftigd |
jullie | begiftigen | begiftigden | hebben begiftigd |
zij, ze | begiftigen | begiftigden | hebben begiftigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Begiftigen with some of the pronouns.
- Ik begiftig
- Jij begiftigt
- Hij/Zij/Het begiftigt
- Wij begiftigen
- Jullie begiftigen
- Zij begiftigen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Begiftigen with some of the pronouns.
- Ik begiftigde
- Jij begiftigde
- Hij/Zij/Het begiftigde
- Wij begiftigden
- Jullie begiftigden
- Zij begiftigden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Begiftigen with some of the pronouns.
- Ik heb begiftigd
- Jij hebt begiftigd
- Hij/Zij/Het heeft begiftigd
- Wij hebben begiftigd
- Jullie hebben begiftigd
- Zij hebben begiftigd