bijkletsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klets bij | kletste bij | heb bijgekletst |
jij, je, u | kletst bij | kletste bij | hebt bijgekletst |
hij, zij, het | kletst bij | kletste bij | heeft bijgekletst |
wij | kletsen bij | kletsten bij | hebben bijgekletst |
jullie | kletsen bij | kletsten bij | hebben bijgekletst |
zij, ze | kletsen bij | kletsten bij | hebben bijgekletst |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijkletsen with some of the pronouns.
- Ik bijpraat regelmatig met mijn vrienden.
- Jij bijpraat vaak met je familie.
- Hij bijpraat graag over zijn vakantie.
- Zij bijpraat altijd met haar collega's tijdens de lunchpauze.
- Wij bijpraten gezellig bij een kopje koffie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijkletsen with some of the pronouns.
- Ik praatte bij met mijn buurman terwijl we in de tuin werkten.
- Jij praatte altijd bij met je broer voordat hij op reis ging.
- Hij praatte bij met zijn collega's tijdens de lunchpauze.
- Zij praatten bij over hun weekendplannen tijdens het avondeten.
- Wij praatten bij over de oude tijden tijdens onze reünie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijkletsen with some of the pronouns.
- Ik heb bijgepraat met mijn ouders gisteravond.
- Jij bent bijgepraat over de laatste ontwikkelingen op het werk.
- Hij is bijgepraat door zijn vrienden over de nieuwe film.
- Zij heeft bijgepraat met haar beste vriendin over haar reiservaringen.
- Wij zijn bijgepraat over de plannen voor het weekend.