instrueren

Conjugations List of Instrueren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinstrueerinstrueerdeheb geïnstrueerd
jij, je, uinstrueertinstrueerdehebt geïnstrueerd
hij, zij, hetinstrueertinstrueerdeheeft geïnstrueerd
wijinstruereninstrueerdenhebben geïnstrueerd
jullieinstruereninstrueerdenhebben geïnstrueerd
zij, zeinstruereninstrueerdenhebben geïnstrueerd

Presens

Example presens sentences for Instrueren with some of the pronouns.

  • Ik instrueer de studenten in de grammaticaregels.
  • Hij instrueert zijn collega's over de nieuwe werkwijze.
  • Zij instrueren de kinderen in het veilig gebruik van gereedschap.
  • Wij instrueren de deelnemers tijdens de training.
  • Jullie instrueren de leerlingen in het schrijven van een essay.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Instrueren with some of the pronouns.

  • Ik instrueerde de studenten in de grammaticaregels.
  • Hij instrueerde zijn collega's over de nieuwe werkwijze.
  • Zij instrueerden de kinderen in het veilig gebruik van gereedschap.
  • Wij instrueerden de deelnemers tijdens de training.
  • Jullie instrueerden de leerlingen in het schrijven van een essay.

Perfectum

Example perfectum sentences for Instrueren with some of the pronouns.

  • Ik heb de studenten geïnstrueerd in de grammaticaregels.
  • Hij heeft zijn collega's geïnstrueerd over de nieuwe werkwijze.
  • Zij hebben de kinderen geïnstrueerd in het veilig gebruik van gereedschap.
  • Wij hebben de deelnemers geïnstrueerd tijdens de training.
  • Jullie hebben de leerlingen geïnstrueerd in het schrijven van een essay.