stroken

Conjugations List of Stroken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrookstrookteheb gestrookt
jij, je, ustrooktstrooktehebt gestrookt
hij, zij, hetstrooktstrookteheeft gestrookt
wijstrokenstrooktenhebben gestrookt
julliestrokenstrooktenhebben gestrookt
zij, zestrokenstrooktenhebben gestrookt

Presens
Beta

Example presens sentences for Stroken with some of the pronouns.

  • Ik strook met je mening.
  • Jullie stroken niet met de feiten.
  • Hij strookt met de regels.
  • Zij stroken met de verwachtingen van hun ouders.
  • Het strookt niet met mijn principes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stroken with some of the pronouns.

  • Vroeger strookte ik altijd met haar plannen.
  • Toen we jong waren, strookten we vaak met elkaar.
  • Hij strookte gisteren niet met de rest van het team.
  • Zij strookten vroeger met mijn visie op het leven.
  • Het strookte nooit met mijn persoonlijke doelen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stroken with some of the pronouns.

  • Ik heb gestrookt met zijn voorstel.
  • Jullie hebben niet gestrookt met de afspraak.
  • Hij is niet gestrookt met de normen en waarden.
  • Zij is wel gestrookt met mijn ideeën.
  • Het heeft niet gestrookt met de realiteit.