mishandelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mishandel | mishandelde | heb mishandeld |
jij, je, u | mishandelt | mishandelde | hebt mishandeld |
hij, zij, het | mishandelt | mishandelde | heeft mishandeld |
wij | mishandelen | mishandelden | hebben mishandeld |
jullie | mishandelen | mishandelden | hebben mishandeld |
zij, ze | mishandelen | mishandelden | hebben mishandeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Mishandelen with some of the pronouns.
- Ik mishandel de hond niet.
- Jij mishandelt je vrienden nooit.
- Hij mishandelt zijn vrouw regelmatig.
- Wij mishandelen dieren niet voor ons plezier.
- Zij mishandelen de gevangenen in de gevangenis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mishandelen with some of the pronouns.
- Ik mishandelde de hond vroeger.
- Jij mishandelde je vrienden altijd als kind.
- Hij mishandelde zijn vrouw langdurig.
- Wij mishandelden dieren toen we jonger waren.
- Zij mishandelden de gevangenen meedogenloos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mishandelen with some of the pronouns.
- Ik heb de hond mishandeld.
- Jij hebt je vrienden nooit mishandeld.
- Hij heeft zijn vrouw regelmatig mishandeld.
- Wij hebben dieren niet voor ons plezier mishandeld.
- Zij hebben de gevangenen in de gevangenis mishandeld.