aanvijlen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vijl aan | vijlde aan | heb aangevijld |
jij, je, u | vijlt aan | vijlde aan | hebt aangevijld |
hij, zij, het | vijlt aan | vijlde aan | heeft aangevijld |
wij | vijlen aan | vijlden aan | hebben aangevijld |
jullie | vijlen aan | vijlden aan | hebben aangevijld |
zij, ze | vijlen aan | vijlden aan | hebben aangevijld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanvijlen with some of the pronouns.
- Ik vijl de nagels aan.
- Jij vijlt de tafel aan.
- Hij/Zij vijlt het metaal aan.
- Wij vijlen de randen aan.
- Jullie vijlen de kozijnen aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanvijlen with some of the pronouns.
- Ik vijlde de nagels aan.
- Jij vijlde de tafel aan.
- Hij/Zij vijlde het metaal aan.
- Wij vijlden de randen aan.
- Jullie vijlden de kozijnen aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanvijlen with some of the pronouns.
- Ik heb de nagels aangevijld.
- Jij hebt de tafel aangevijld.
- Hij/Zij heeft het metaal aangevijld.
- Wij hebben de randen aangevijld.
- Jullie hebben de kozijnen aangevijld.