afreageren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | reageer af | reageerde af | heb afgereageerd |
jij, je, u | reageert af | reageerde af | hebt afgereageerd |
hij, zij, het | reageert af | reageerde af | heeft afgereageerd |
wij | reageren af | reageerden af | hebben afgereageerd |
jullie | reageren af | reageerden af | hebben afgereageerd |
zij, ze | reageren af | reageerden af | hebben afgereageerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afreageren with some of the pronouns.
- Ik raak mezelf af om te ontspannen.
- Jij reageert je af door te sporten.
- Hij/Zij/Afreageren zich uit door te schreeuwen.
- Wij raken ons af door creatief bezig te zijn.
- Jullie reageren je af door te praten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afreageren with some of the pronouns.
- Ik reageerde me af door te dansen.
- Jij raakte je af tijdens de vakantie.
- Hij/Zij/Afreageren liet zich uit door te huilen.
- Wij raakten ons af met muziek.
- Jullie reageerden je af door te lachen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afreageren with some of the pronouns.
- Ik heb me afgeraakt na een lange dag.
- Jij hebt je afgereageerd tijdens de training.
- Hij/Zij/Afreageren heeft zich uitgelaten op papier.
- Wij hebben ons afgeraakt in het weekend.
- Jullie hebben je afgevent op het voetbalveld.