opwroeten

Conjugations List of Opwroeten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwroet opwroette opheb opgewroet
jij, je, uwroet opwroette ophebt opgewroet
hij, zij, hetwroet opwroette opheeft opgewroet
wijwroeten opwroetten ophebben opgewroet
julliewroeten opwroetten ophebben opgewroet
zij, zewroeten opwroetten ophebben opgewroet

Presens

Example presens sentences for Opwroeten with some of the pronouns.

  • Ik wroet op in de tuin om onkruid te verwijderen.
  • Jij wroet altijd in andermans zaken.
  • Hij wroet voortdurend in zijn bureau op zoek naar documenten.
  • Wij wroeten in de grond om groenten te planten.
  • Zij wroeten met veel energie in het project om het af te maken.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Opwroeten with some of the pronouns.

  • Vroeger wroette ik vaak in de tuin om onkruid te verwijderen.
  • Toen jij jonger was, wroette je altijd in andermans zaken.
  • Hij wroette vroeger voortdurend in zijn bureau op zoek naar documenten.
  • Wij wroetten elke zomer in de grond om groenten te planten.
  • Zij wroetten met veel energie in het project om het af te maken.

Perfectum

Example perfectum sentences for Opwroeten with some of the pronouns.

  • Ik heb in de tuin gewroet om onkruid te verwijderen.
  • Jij bent altijd in andermans zaken gewroet.
  • Hij heeft voortdurend in zijn bureau gewroet op zoek naar documenten.
  • Wij hebben in de grond gewroet om groenten te planten.
  • Zij hebben met veel energie in het project gewroet om het af te maken.