uitspoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spoel uit | spoelde uit | heb uitgespoeld |
jij, je, u | spoelt uit | spoelde uit | hebt uitgespoeld |
hij, zij, het | spoelt uit | spoelde uit | heeft uitgespoeld |
wij | spoelen uit | spoelden uit | hebben uitgespoeld |
jullie | spoelen uit | spoelden uit | hebben uitgespoeld |
zij, ze | spoelen uit | spoelden uit | hebben uitgespoeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitspoelen with some of the pronouns.
- Ik spoel de glazen uit na het eten.
- Jij spoelt je handen uit voordat je gaat koken.
- Hij spoelt de verfkwasten uit na het schilderen.
- Wij spoelen de groenten uit voordat we ze snijden.
- Zij spoelen de vieze kleren uit voordat ze in de wasmachine gaan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitspoelen with some of the pronouns.
- Ik spoelde de glazen uit na het eten.
- Jij spoelde je handen uit voordat je ging koken.
- Hij spoelde de verfkwasten uit na het schilderen.
- Wij spoelden de groenten uit voordat we ze sneden.
- Zij spoelden de vieze kleren uit voordat ze in de wasmachine gingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitspoelen with some of the pronouns.
- Ik heb de glazen uitgespoeld na het eten.
- Jij hebt je handen uitgespoeld voordat je ging koken.
- Hij heeft de verfkwasten uitgespoeld na het schilderen.
- Wij hebben de groenten uitgespoeld voordat we ze sneden.
- Zij hebben de vieze kleren uitgespoeld voordat ze in de wasmachine gingen.