dijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dijk | dijkte | heb gedijkt |
jij, je, u | dijkt | dijkte | hebt gedijkt |
hij, zij, het | dijkt | dijkte | heeft gedijkt |
wij | dijken | dijkten | hebben gedijkt |
jullie | dijken | dijkten | hebben gedijkt |
zij, ze | dijken | dijkten | hebben gedijkt |
Presens
Example presens sentences for Dijken with some of the pronouns.
- Ik dijk de rivier om overstromingen te voorkomen.
- Jij dikt de gracht aan met extra klei.
- Hij/zij dikt de zeewering aan met zandzakken.
- Wij dijken het polderland regelmatig op.
- Jullie dijken de sloten langs de weilanden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Dijken with some of the pronouns.
- Ik dijk de rivierde om overstromingen te voorkomen.
- Jij dikte de gracht aan met extra klei.
- Hij/zij dikte de zeewering aan met zandzakken.
- Wij dijkte het polderland regelmatig op.
- Jullie dikten de sloten langs de weilanden aan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Dijken with some of the pronouns.
- Ik heb de rivier ingedijkt om overstromingen te voorkomen.
- Jij hebt de gracht aangedikt met extra klei.
- Hij/zij heeft de zeewering aangedijkt met zandzakken.
- Wij hebben het polderland regelmatig opgedijkt.
- Jullie hebben de sloten langs de weilanden ingedijkt.