geuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | geur | geurde | heb gegeurd |
jij, je, u | geurt | geurde | hebt gegeurd |
hij, zij, het | geurt | geurde | heeft gegeurd |
wij | geuren | geurden | hebben gegeurd |
jullie | geuren | geurden | hebben gegeurd |
zij, ze | geuren | geurden | hebben gegeurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Geuren with some of the pronouns.
- De bloemen geuren heerlijk in de tuin.
- De taart geurt verrukkelijk in de oven.
- De parfum geurt subtiel en bloemig.
- De koffie geurt verleidelijk in de ochtend.
- Deze kaarsen geuren naar lavendel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Geuren with some of the pronouns.
- De bloemen geurden heerlijk in de tuin.
- De taart geurde verrukkelijk in de oven.
- De parfum geurde subtiel en bloemig.
- De koffie geurde verleidelijk in de ochtend.
- Deze kaarsen geurden naar lavendel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Geuren with some of the pronouns.
- De bloemen hebben heerlijk gegeurd in de tuin.
- De taart heeft verrukkelijk gegeurd in de oven.
- De parfum heeft subtiel en bloemig gegeurd.
- De koffie heeft verleidelijk gegeurd in de ochtend.
- Deze kaarsen hebben naar lavendel gegeurd.