dopen

Conjugations List of Dopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdoopdoopteheb gedoopt
jij, je, udooptdooptehebt gedoopt
hij, zij, hetdooptdoopteheeft gedoopt
wijdopendooptenhebben gedoopt
julliedopendooptenhebben gedoopt
zij, zedopendooptenhebben gedoopt

Presens
Beta

Example presens sentences for Dopen with some of the pronouns.

  • Ik doop de baby in de kerk.
  • Jij doopt de groenten in de saus.
  • Hij doopt de pen in de inkt.
  • Zij doopt de kwast in de verf.
  • Wij dopen het brood in de soep.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dopen with some of the pronouns.

  • Ik doopte de baby in de kerk.
  • Jij doopte de groenten in de saus.
  • Hij doopte de pen in de inkt.
  • Zij doopte de kwast in de verf.
  • Wij doopten het brood in de soep.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dopen with some of the pronouns.

  • Ik heb de baby gedoopt in de kerk.
  • Jij hebt de groenten gedoopt in de saus.
  • Hij heeft de pen gedoopt in de inkt.
  • Zij heeft de kwast gedoopt in de verf.
  • Wij hebben het brood gedoopt in de soep.