blazen

Conjugations List of Blazen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblaasbliesheb geblazen
jij, je, ublaastblieshebt geblazen
hij, zij, hetblaastbliesheeft geblazen
wijblazenbliezenhebben geblazen
jullieblazenbliezenhebben geblazen
zij, zeblazenbliezenhebben geblazen

Presens
Beta

Example presens sentences for Blazen with some of the pronouns.

  • Ik blaas de kaars uit.
  • Hij blaast de ballon op.
  • Zij blazen bellen met zeepwater.
  • We blazen de koude lucht naar binnen.
  • Jullie blazen de fluit heel hard.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Blazen with some of the pronouns.

  • Ik blies de kaars uit.
  • Hij blies de ballon op.
  • Zij bliezen bellen met zeepwater.
  • We bliezen de koude lucht naar binnen.
  • Jullie bliezen de fluit heel hard.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Blazen with some of the pronouns.

  • Ik heb de kaars uitgeblazen.
  • Hij heeft de ballon opgeblazen.
  • Zij hebben bellen geblazen met zeepwater.
  • We hebben de koude lucht naar binnen geblazen.
  • Jullie hebben de fluit heel hard geblazen.