declameren

Conjugations List of Declameren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdeclameerdeclameerdeheb gedeclameerd
jij, je, udeclameertdeclameerdehebt gedeclameerd
hij, zij, hetdeclameertdeclameerdeheeft gedeclameerd
wijdeclamerendeclameerdenhebben gedeclameerd
julliedeclamerendeclameerdenhebben gedeclameerd
zij, zedeclamerendeclameerdenhebben gedeclameerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Declameren with some of the pronouns.

  • Ik declameer een gedicht tijdens de poëzieavond.
  • De leerlingen declameren regelmatig in de klas.
  • Wij declameren een toneelstuk op het schoolfeest.
  • Jij declameert met passie en overtuiging.
  • Zij declameren graag klassieke literatuur.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Declameren with some of the pronouns.

  • Ik declameerde vroeger vaak gedichten tijdens mijn middelbareschooltijd.
  • De leerlingen declameerden regelmatig tijdens de lessen Nederlands.
  • Wij declameerden een bekend fragment uit een roman tijdens het literatuurproject.
  • Jij declameerde gisteren een gedicht op het open podium.
  • Zij declameerden met flair en expressie tijdens de theatervoorstelling.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Declameren with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een gedicht gedeclameerd op het podium.
  • De leerlingen hebben vorige week een sonnet voorgedragen.
  • Wij hebben meerdere malen een monoloog gedeclameerd tijdens de theaterles.
  • Jij hebt al eerder een redevoering gedeclameerd voor publiek.
  • Zij hebben altijd met veel enthousiasme gedichten gedeclameerd.