palen

Conjugations List of Palen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpaalpaaldeheb gepaald
jij, je, upaaltpaaldehebt gepaald
hij, zij, hetpaaltpaaldeheeft gepaald
wijpalenpaaldenhebben gepaald
julliepalenpaaldenhebben gepaald
zij, zepalenpaaldenhebben gepaald

Presens

Example presens sentences for Palen with some of the pronouns.

  • Ik paal elke dag de tuin af.
  • Jij paalt regelmatig met je vrienden.
  • Hij paalt graag in zijn vrije tijd.
  • Zij palen altijd op dezelfde plek.
  • Wij palen vaak in het park.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Palen with some of the pronouns.

  • Vroeger paalde ik de grond met mijn vader.
  • Toen we jong waren, paalden we altijd samen.
  • Hij paalde vroeger op een andere manier.
  • Zij palen niet meer zoals vroeger.
  • Wij paalden regelmatig in het oude huis.

Perfectum

Example perfectum sentences for Palen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren de schutting gepaald.
  • Jij hebt al eerder een paal geplaatst.
  • Hij heeft de oude palen vervangen.
  • Zij hebben de omheining netjes gepaald.
  • Wij hebben ons erf recentelijk opnieuw gepaald.