afboeten

Conjugations List of Afboeten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboet afboette afheb afgeboet
jij, je, uboet afboette afhebt afgeboet
hij, zij, hetboet afboette afheeft afgeboet
wijboeten afboetten afhebben afgeboet
jullieboeten afboetten afhebben afgeboet
zij, zeboeten afboetten afhebben afgeboet

Presens
Beta

Example presens sentences for Afboeten with some of the pronouns.

  • Ik boet af aan mijn schulden.
  • Jij boet af aan je straf.
  • Hij/Zij boet af voor zijn/haar fouten.
  • Wij boeten af op onze fouten.
  • Zij boeten af op hun nalatigheid.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afboeten with some of the pronouns.

  • Ik boette af aan mijn schulden.
  • Jij boette af aan je straf.
  • Hij/Zij boette af voor zijn/haar fouten.
  • Wij boetten af op onze fouten.
  • Zij boetten af op hun nalatigheid.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afboeten with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeboet aan mijn schulden.
  • Jij hebt afgeboet aan je straf.
  • Hij/Zij heeft afgeboet voor zijn/haar fouten.
  • Wij hebben afgeboet op onze fouten.
  • Zij hebben afgeboet op hun nalatigheid.