doodspuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spuit dood | spoot dood | heb doodgespoten |
jij, je, u | spuit dood | spoot dood | hebt doodgespoten |
hij, zij, het | spuit dood | spoot dood | heeft doodgespoten |
wij | spuiten dood | spoten dood | hebben doodgespoten |
jullie | spuiten dood | spoten dood | hebben doodgespoten |
zij, ze | spuiten dood | spoten dood | hebben doodgespoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Doodspuiten with some of the pronouns.
- Ik spuit de planten dood.
- Jij spuit de insecten dood.
- Hij/Zij/Het spuit de onkruid dood.
- Wij spuiten de schoenen dood.
- Zij spuiten de muizen dood.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doodspuiten with some of the pronouns.
- Ik spoot de planten dood.
- Jij spoot de insecten dood.
- Hij/Zij/Het spoot het onkruid dood.
- Wij spoten de schoenen dood.
- Zij spoten de muizen dood.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doodspuiten with some of the pronouns.
- Ik heb de planten doodgespoten.
- Jij hebt de insecten doodgespoten.
- Hij/Zij/Het heeft het onkruid doodgespoten.
- Wij hebben de schoenen doodgespoten.
- Zij hebben de muizen doodgespoten.