tollen

Conjugations List of Tollen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktoltoldeheb getold
jij, je, utolttoldehebt getold
hij, zij, hettolttoldeheeft getold
wijtollentoldenhebben getold
jullietollentoldenhebben getold
zij, zetollentoldenhebben getold

Presens
Beta

Example presens sentences for Tollen with some of the pronouns.

  • Ik tol vandaag op de kermis.
  • Jij tolde gisteren in de speeltuin.
  • Hij tolt altijd als hij blij is.
  • Zij tollen samen in het park.
  • Wij tollen graag op het plein.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tollen with some of the pronouns.

  • Ik tolde vroeger vaak met mijn vrienden.
  • Jij tolde toen je klein was in de achtertuin.
  • Hij tolde elke dag na schooltijd.
  • Zij tolde regelmatig op het grasveld.
  • Wij tolde altijd op vakantie in Frankrijk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tollen with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week getold op het strand.
  • Jij hebt al vaak getold tijdens feestjes.
  • Hij heeft gisteren in de tuin getold.
  • Zij hebben samen veel getold in het bos.
  • Wij hebben laatst in het zwembad getold.