uitlogen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loog uit | loogde uit | heb uitgeloogd |
jij, je, u | loogt uit | loogde uit | hebt uitgeloogd |
hij, zij, het | loogt uit | loogde uit | heeft uitgeloogd |
wij | logen uit | loogden uit | hebben uitgeloogd |
jullie | logen uit | loogden uit | hebben uitgeloogd |
zij, ze | logen uit | loogden uit | hebben uitgeloogd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitlogen with some of the pronouns.
- Ik uitloog het afval in de juiste containers.
- Jij uitloog de pannen na het koken.
- Hij/Zij/Het uitloog de vlek uit het tapijt.
- Wij uitlogen de vervuilde grond voor de bouw.
- Jullie uitlogen de verfresten uit de kwasten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitlogen with some of the pronouns.
- Ik logde het afval in de juiste containers uit.
- Jij logde de pannen uit na het koken.
- Hij/Zij/Het logde de vlek uit het tapijt uit.
- Wij logden de vervuilde grond uit voor de bouw.
- Jullie logden de verfresten uit de kwasten uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitlogen with some of the pronouns.
- Ik heb het afval in de juiste containers uitgelogd.
- Jij hebt de pannen uitgelogd na het koken.
- Hij/Zij/Het heeft de vlek uit het tapijt uitgelogd.
- Wij hebben de vervuilde grond uitgelogd voor de bouw.
- Jullie hebben de verfresten uit de kwasten uitgelogd.