afzuchten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zucht af | zuchtte af | heb afgezucht |
jij, je, u | zucht af | zuchtte af | hebt afgezucht |
hij, zij, het | zucht af | zuchtte af | heeft afgezucht |
wij | zuchten af | zuchtten af | hebben afgezucht |
jullie | zuchten af | zuchtten af | hebben afgezucht |
zij, ze | zuchten af | zuchtten af | hebben afgezucht |
PresensBeta
Example presens sentences for Afzuchten with some of the pronouns.
- Ik zucht af wanneer het moeilijk wordt.
- Jij zucht af als je gestrest bent.
- Hij/zij zucht af na een lange dag werken.
- Wij zuchten af tijdens het sporten.
- Jullie zuchten af als het te warm is.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afzuchten with some of the pronouns.
- Vroeger zuchtte ik af na elke schooldag.
- Toen ik jong was, zuchtte jij af na het spelen.
- Hij/zij zuchtte af terwijl hij/zij aan het werk was.
- Wij zuchtten af tijdens onze reis in Afrika.
- Jullie zuchtten af na het dansen op het feest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afzuchten with some of the pronouns.
- Ik heb afgezucht tijdens de hele week vakantie.
- Jij hebt afgezucht om dit project af te krijgen.
- Hij/zij heeft afgezucht tijdens de marathon.
- Wij hebben afgezucht om deze berg te beklimmen.
- Jullie hebben afgezucht om fit te worden.