eenendertigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | eenendertig | eenendertigde | heb geëenendertigd |
jij, je, u | eenendertigt | eenendertigde | hebt geëenendertigd |
hij, zij, het | eenendertigt | eenendertigde | heeft geëenendertigd |
wij | eenendertigen | eenendertigden | hebben geëenendertigd |
jullie | eenendertigen | eenendertigden | hebben geëenendertigd |
zij, ze | eenendertigen | eenendertigden | hebben geëenendertigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Eenendertigen with some of the pronouns.
- Ik eenendertig vier keer per week.
- Jij eenendertigt elke dag.
- Hij/Zij eenendertigt in zijn/haar vrije tijd.
- Wij eenendertigen regelmatig samen.
- Zij eenendertigen tijdens de lunchpauze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Eenendertigen with some of the pronouns.
- Vroeger eenendertigten we met vrienden.
- Toen ik kind was, eenendertigde ik met mijn broers en zussen.
- Elke zomer eenendertigte mijn familie naar het strand.
- In die tijd, eenendertigten we graag gezelschapsspellen.
- Als het regende, eenendertigten we binnen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Eenendertigen with some of the pronouns.
- Ik heb eenendertig keer gewonnen.
- Jij hebt al eenendertig keer gespeeld.
- Hij/Zij is eenendertig keer naar het buitenland gereisd.
- Wij hebben eenendertig boeken gelezen.
- Zij hebben eenendertig cadeaus gekocht.