uitvogelen

Conjugations List of Uitvogelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvogel uitvogelde uitheb uitgevogeld
jij, je, uvogelt uitvogelde uithebt uitgevogeld
hij, zij, hetvogelt uitvogelde uitheeft uitgevogeld
wijvogelen uitvogelden uithebben uitgevogeld
jullievogelen uitvogelden uithebben uitgevogeld
zij, zevogelen uitvogelden uithebben uitgevogeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitvogelen with some of the pronouns.

  • Ik vogel iets uit.
  • Jij vogelt iets uit.
  • Hij/Zij vogelt iets uit.
  • Wij vogelen iets uit.
  • Zij vogelen iets uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitvogelen with some of the pronouns.

  • Ik vogelde iets uit.
  • Jij vogelde iets uit.
  • Hij/Zij vogelde iets uit.
  • Wij vogelden iets uit.
  • Zij vogelden iets uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitvogelen with some of the pronouns.

  • Ik heb iets uitgevogeld.
  • Jij hebt iets uitgevogeld.
  • Hij/Zij heeft iets uitgevogeld.
  • Wij hebben iets uitgevogeld.
  • Zij hebben iets uitgevogeld.