aanstorten

Conjugations List of Aanstorten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstort aanstortte aanheb aangestort
jij, je, ustort aanstortte aanhebt aangestort
hij, zij, hetstort aanstortte aanheeft aangestort
wijstorten aanstortten aanhebben aangestort
julliestorten aanstortten aanhebben aangestort
zij, zestorten aanstortten aanhebben aangestort

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanstorten with some of the pronouns.

  • Ik stort aan in de tuin.
  • Jij stort aan in de keuken.
  • Hij/Zij stort aan op het podium.
  • Wij storten aan bij de rivier.
  • Zij storten aan op het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanstorten with some of the pronouns.

  • Ik stortte aan in de tuin.
  • Jij stortte aan in de keuken.
  • Hij/Zij stortte aan op het podium.
  • Wij stortten aan bij de rivier.
  • Zij stortten aan op het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanstorten with some of the pronouns.

  • Ik heb aangestort in de tuin.
  • Jij hebt aangestort in de keuken.
  • Hij/Zij heeft aangestort op het podium.
  • Wij hebben aangestort bij de rivier.
  • Zij hebben aangestort op het strand.