spitsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spits | spitste | heb gespitst |
jij, je, u | spitst | spitste | hebt gespitst |
hij, zij, het | spitst | spitste | heeft gespitst |
wij | spitsen | spitsten | hebben gespitst |
jullie | spitsen | spitsten | hebben gespitst |
zij, ze | spitsen | spitsten | hebben gespitst |
PresensBeta
Example presens sentences for Spitsen with some of the pronouns.
- Ik spitste mijn oren om de geluiden te horen.
- Jij spitst je ogen om beter te kunnen zien.
- Hij spitst zijn aandacht tijdens de les.
- Wij spitsen onze oren als we een vreemd geluid horen.
- Zij spitsten hun ogen en zochten naar aanwijzingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spitsen with some of the pronouns.
- Ik spitste mijn oren om de geluiden te horen.
- Jij spitste je ogen om beter te kunnen zien.
- Hij spitste zijn aandacht tijdens de les.
- Wij spitsten onze oren als we een vreemd geluid hoorden.
- Zij spitsten hun ogen en zochten naar aanwijzingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spitsen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn oren gespitst om de geluiden te horen.
- Jij hebt je ogen gespitst om beter te kunnen zien.
- Hij heeft zijn aandacht gespitst tijdens de les.
- Wij hebben onze oren gespitst toen we een vreemd geluid hoorden.
- Zij hebben hun ogen gespitst en zochten naar aanwijzingen.