afrennen

Conjugations List of Afrennen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikren afrende afheb afgerend
jij, je, urent afrende afhebt afgerend
hij, zij, hetrent afrende afheeft afgerend
wijrennen afrenden afhebben afgerend
jullierennen afrenden afhebben afgerend
zij, zerennen afrenden afhebben afgerend

Presens
Beta

Example presens sentences for Afrennen with some of the pronouns.

  • Ik ren af naar de finishlijn.
  • Jij rent af naar de overkant.
  • Hij rent af om de bus te halen.
  • Wij rennen af in het park.
  • Zij rennen af naar de speeltuin.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afrennen with some of the pronouns.

  • Ik rende af naar de finishlijn.
  • Jij rende af naar de overkant.
  • Hij rende af om de bus te halen.
  • Wij renden af in het park.
  • Zij renden af naar de speeltuin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afrennen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgerend naar de eindstreep.
  • Jij hebt afgerend naar de andere kant.
  • Hij is afgerend om de bus te halen.
  • Wij zijn afgerend in het park.
  • Zij zijn afgerend naar de speeltuin.