haperen

Conjugations List of Haperen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaperhaperdeheb gehaperd
jij, je, uhaperthaperdehebt gehaperd
hij, zij, hethaperthaperdeheeft gehaperd
wijhaperenhaperdenhebben gehaperd
julliehaperenhaperdenhebben gehaperd
zij, zehaperenhaperdenhebben gehaperd

Presens
Beta

Example presens sentences for Haperen with some of the pronouns.

  • Ik hapere soms bij het uitspreken van moeilijke woorden.
  • Jij haperet nooit tijdens presentaties.
  • Hij of zij haperert regelmatig met de computer.
  • Wij haperen af en toe tijdens het spreken in het openbaar.
  • Jullie haperen zelden bij het oplossen van wiskundige vraagstukken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Haperen with some of the pronouns.

  • Toen ik jonger was, hapere ik vaak met mijn spraak.
  • Vroeger haperete jij altijd met het lezen van lange zinnen.
  • Hij of zij hapere regelmatig tijdens stressvolle situaties.
  • In die tijd hapereten wij veel met onze verbinding.
  • Jullie haperten soms met het begrijpen van complexe concepten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Haperen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gehaperd tijdens de vergadering.
  • Jij bent al eerder gehaperd met het programmeren van deze software.
  • Hij of zij is vorige week gehaperd met het geven van een speech.
  • Wij hebben vaak gehaperd tijdens het leren van een nieuwe taal.
  • Jullie zijn meerdere keren gehaperd bij het maken van deze puzzel.