samenrollen

Conjugations List of Samenrollen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrol samenrolde samenheb samengerold
jij, je, urolt samenrolde samenhebt samengerold
hij, zij, hetrolt samenrolde samenheeft samengerold
wijrollen samenrolden samenhebben samengerold
jullierollen samenrolden samenhebben samengerold
zij, zerollen samenrolden samenhebben samengerold

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenrollen with some of the pronouns.

  • Ik rol samen met mijn vrienden de yoga-mat op.
  • Jij rolt het tapijt samen en tilt het op.
  • Hij/zij/het rolt deeg samen voor de taart.
  • Wij rollen gezamenlijk de bal naar elkaar over.
  • Jullie rollen het kleed samen op en leggen het weg.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenrollen with some of the pronouns.

  • Vroeger rolden we altijd samen het picknickkleed op na het eten.
  • Toen ik jong was, rolde ik vaak met mijn broer de matrassen samen.
  • Hij/zij/het rolde gisteren het papier samen tot een propje.
  • Wij rolden vroeger samen de pannenkoeken op om ze te eten.
  • Jullie rolden het touw samen op na het spelletje springtouwen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenrollen with some of the pronouns.

  • Ik heb samen met mijn collega's de projectdocumenten opgerold.
  • Jij hebt de schilderijen samen opgerold en in de kast gelegd.
  • Hij/zij/het heeft het zeil samen opgerold na het zeilen.
  • Wij hebben de oude vloerkleden samen opgerold en weggegooid.
  • Jullie hebben de poster samen opgerold en meegenomen naar de bijeenkomst.