flikkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flikker | flikkerde | heb geflikkerd |
jij, je, u | flikkert | flikkerde | hebt geflikkerd |
hij, zij, het | flikkert | flikkerde | heeft geflikkerd |
wij | flikkeren | flikkerden | hebben geflikkerd |
jullie | flikkeren | flikkerden | hebben geflikkerd |
zij, ze | flikkeren | flikkerden | hebben geflikkerd |
Presens
Example presens sentences for Flikkeren with some of the pronouns.
- De kaarsen flikkeren in de wind.
- Het vuur flikkert gezellig in de open haard.
- De lichten flikkeren onrustig in de nacht.
- De sterren flikkeren helder aan de hemel.
- De lampen flikkeren af en toe in de kamer.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Flikkeren with some of the pronouns.
- Vroeger flikkerden de kaarsen veel vaker omdat er geen elektriciteit was.
- Het vuur flikkerde rustgevend terwijl we naar de vlammen keken.
- De lichten flikkerden constant tijdens de stroomstoring.
- Toen ik naar buiten keek, flikkerden de sterren prachtig aan de hemel.
- De lampen flikkerden regelmatig en dat was erg vervelend.
Perfectum
Example perfectum sentences for Flikkeren with some of the pronouns.
- De kaarsen hebben geflikkerd voordat ze uitgingen.
- Het vuur heeft gezellig geflikkerd tijdens het feest.
- De lichten hebben onrustig geflikkerd tijdens de storm.
- De sterren hebben helder geflikkerd op een heldere avond.
- De lampen hebben af en toe geflikkerd, maar nu werken ze goed.