stuiken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stuik | stuikte | heb gestuikt |
jij, je, u | stuikt | stuikte | hebt gestuikt |
hij, zij, het | stuikt | stuikte | heeft gestuikt |
wij | stuiken | stuikten | hebben gestuikt |
jullie | stuiken | stuikten | hebben gestuikt |
zij, ze | stuiken | stuikten | hebben gestuikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Stuiken with some of the pronouns.
- Ik stuik nu over de oneffen stoeptegel.
- Jij stuitert als een konijn in het gras.
- Hij stuit op weerstand bij zijn plannen.
- Wij stuiken samen de berg af op onze fietsen.
- Zij stuiken regelmatig tijdens het hardlopen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stuiken with some of the pronouns.
- Ik stuikte vaak als kind tijdens het rennen.
- Jij stuikte plotseling neer op de grond.
- Hij stuikte met veel lawaai naar beneden.
- Wij stuikten allemaal tegelijk in elkaar van het lachen.
- Zij stuikten telkens in tranen uit bij het afscheid.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stuiken with some of the pronouns.
- Ik ben gestuikt toen ik van de trap viel.
- Jij bent gestuikt tijdens het skiën.
- Hij is gestuikt en heeft zijn enkel verzwikt.
- Wij zijn gestuikt tijdens het mountainbiken in de bossen.
- Zij zijn gestuikt terwijl ze aan het skateboarden waren.