hakkelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hakkel | hakkelde | heb gehakkeld |
jij, je, u | hakkelt | hakkelde | hebt gehakkeld |
hij, zij, het | hakkelt | hakkelde | heeft gehakkeld |
wij | hakkelen | hakkelden | hebben gehakkeld |
jullie | hakkelen | hakkelden | hebben gehakkeld |
zij, ze | hakkelen | hakkelden | hebben gehakkeld |
Presens
Example presens sentences for Hakkelen with some of the pronouns.
- Ik hakkelt tijdens presentaties.
- Jij hakkelt als je nerveus bent.
- Hij hakkelt vaak bij het spreken.
- Zij hakkelen soms wanneer ze in de spotlight staan.
- Wij hakkelen als we te snel praten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Hakkelen with some of the pronouns.
- Ik hakkelde vroeger veel tijdens gesprekken.
- Jij hakkelde gisteren tijdens je presentatie.
- Hij hakkelde altijd als hij zenuwachtig was.
- Zij hakkelde regelmatig tijdens de vergaderingen.
- Wij hakkelde vaak toen we nog onervaren waren.
Perfectum
Example perfectum sentences for Hakkelen with some of the pronouns.
- Ik heb gehakkeld tijdens de toespraak.
- Jij hebt gehakkeld tijdens het interview.
- Hij heeft vaak gehakkeld bij presentaties.
- Zij hebben soms gehakkeld tijdens belangrijke momenten.
- Wij hebben gehakkeld toen we voor de klas stonden.