teerlingen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | teerling | teerlingde | heb geteerlingd |
jij, je, u | teerlingt | teerlingde | hebt geteerlingd |
hij, zij, het | teerlingt | teerlingde | heeft geteerlingd |
wij | teerlingen | teerlingden | hebben geteerlingd |
jullie | teerlingen | teerlingden | hebben geteerlingd |
zij, ze | teerlingen | teerlingden | hebben geteerlingd |
PresensBeta
Example presens sentences for Teerlingen with some of the pronouns.
- Ik teerling elke dag met mijn leerlingen in de klas.
- Jij teerling regelmatig tijdens je vrije tijd.
- Hij/Zij teerling graag op feestjes met vrienden.
- Wij teerlingen vaak in het weekend met onze familie.
- Jullie teerlingen wel eens in de avonduren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Teerlingen with some of the pronouns.
- Vroeger, toen ik jong was, teerlde ik vaak met mijn broers en zussen.
- Toen ik nog op school zat, teerlde ik met mijn klasgenoten in de pauzes.
- Elke keer als we op vakantie gingen, teerlden we met andere reizigers.
- In mijn jeugd teerlde ik regelmatig met mijn beste vrienden.
- Tijdens de zomervakanties teerlden we altijd met de buren in de tuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Teerlingen with some of the pronouns.
- Ik heb geteerlingd met mijn collega's tijdens de teambuilding activiteit.
- Jij hebt al meerdere keren geteerlingd op dat evenement.
- Hij/Zij heeft gisteravond geteerlingd met zijn/haar vrienden.
- Wij hebben vorige zomer veel geteerlingd op vakantie.
- Jullie hebben samen geteerlingd op jullie verjaardagsfeest.