afbikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bik af | bikte af | heb afgebikt |
jij, je, u | bikt af | bikte af | hebt afgebikt |
hij, zij, het | bikt af | bikte af | heeft afgebikt |
wij | bikken af | bikten af | hebben afgebikt |
jullie | bikken af | bikten af | hebben afgebikt |
zij, ze | bikken af | bikten af | hebben afgebikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afbikken with some of the pronouns.
- Ik bikk af aan het eind van elke werkdag.
- Jij bijt af wanneer je gestrest bent.
- Hij/Zij/Het bijkt af voordat hij/zij begint met eten.
- Wij bikken af na een lange fietstocht.
- Jullie bikken af tijdens de lunchpauze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afbikken with some of the pronouns.
- Ik bikte af terwijl ik aan het telefoneren was.
- Jij beet af voordat je naar school ging.
- Hij/Zij/Het beet af nadat hij/zij thuiskwam.
- Wij beten af tijdens de vergadering.
- Jullie beten af na het sporten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afbikken with some of the pronouns.
- Ik heb afgebikt toen ik klaar was met werken.
- Jij hebt afgebikt na het afronden van je project.
- Hij/Zij/Het heeft afgabikt voordat hij/zij ging slapen.
- Wij hebben afgebikt na een drukke dag.
- Jullie hebben afgebikt tijdens de vakantie.