afsappelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sappel af | sappelde af | heb afgesappeld |
jij, je, u | sappelt af | sappelde af | hebt afgesappeld |
hij, zij, het | sappelt af | sappelde af | heeft afgesappeld |
wij | sappelen af | sappelden af | hebben afgesappeld |
jullie | sappelen af | sappelden af | hebben afgesappeld |
zij, ze | sappelen af | sappelden af | hebben afgesappeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afsappelen with some of the pronouns.
- Ik sappel af over mijn huiswerk.
- Jij sappelt af tijdens de les.
- Hij/Zij sappelt af om zijn/haar taken af te maken.
- Wij sappelen af op de fiets naar school.
- Jullie sappelen af voor de deadline.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afsappelen with some of the pronouns.
- Ik sappelde af toen ik ziek was.
- Jij sappelde af tijdens de vergadering.
- Hij/Zij sappelde af terwijl hij/zij tv keek.
- Wij sappelden af tijdens de lange autorit.
- Jullie sappelden af voor de belangrijke wedstrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afsappelen with some of the pronouns.
- Ik heb afgesappeld na het examen.
- Jij hebt afgesappeld tijdens de vakantie.
- Hij/Zij heeft afgesappeld na het sporten.
- Wij hebben afgesappeld op het feestje.
- Jullie hebben afgesappeld voor de presentatie.