afschminken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schmink af | schminkte af | heb afgeschminkt |
jij, je, u | schminkt af | schminkte af | hebt afgeschminkt |
hij, zij, het | schminkt af | schminkte af | heeft afgeschminkt |
wij | schminken af | schminkten af | hebben afgeschminkt |
jullie | schminken af | schminkten af | hebben afgeschminkt |
zij, ze | schminken af | schminkten af | hebben afgeschminkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afschminken with some of the pronouns.
- Ik schmink me af na het feestje.
- Jij schminkt je af voordat je naar bed gaat.
- Hij/zij/het schminkt zich af voor de spiegel.
- Wij schminken ons af na de theatervoorstelling.
- Jullie schminken je af na het toneelstuk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afschminken with some of the pronouns.
- Ik schminkte me af na het feestje.
- Jij schminkte je af voordat je naar bed ging.
- Hij/zij/het schminkte zich af voor de spiegel.
- Wij schminkten ons af na de theatervoorstelling.
- Jullie schminkten je af na het toneelstuk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afschminken with some of the pronouns.
- Ik heb me afgeschminkt na het feestje.
- Jij hebt je afgeschminkt voordat je naar bed ging.
- Hij/zij/het heeft zich afgeschminkt voor de spiegel.
- Wij hebben ons afgeschminkt na de theatervoorstelling.
- Jullie hebben je afgeschminkt na het toneelstuk.