beslechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beslecht | beslechtte | heb beslecht |
jij, je, u | beslecht | beslechtte | hebt beslecht |
hij, zij, het | beslecht | beslechtte | heeft beslecht |
wij | beslechten | beslechtten | hebben beslecht |
jullie | beslechten | beslechtten | hebben beslecht |
zij, ze | beslechten | beslechtten | hebben beslecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Beslechten with some of the pronouns.
- Ik beslecht het geschil tussen de twee partijen.
- Jij beslecht regelmatig conflicten op je werk.
- Hij beslecht de ruzie tussen zijn kinderen.
- Zij beslechten hun meningsverschillen door te praten.
- Wij beslechten de kwestie met een compromis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beslechten with some of the pronouns.
- Ik beslechtte het geschil tussen de twee partijen.
- Jij beslechtte regelmatig conflicten op je werk.
- Hij beslechtte de ruzie tussen zijn kinderen.
- Zij beslechtten hun meningsverschillen door te praten.
- Wij beslechtten de kwestie met een compromis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beslechten with some of the pronouns.
- Ik heb het geschil succesvol beslecht.
- Jij hebt regelmatig conflicten op je werk beslecht.
- Hij heeft de ruzie tussen zijn kinderen beslecht.
- Zij hebben hun meningsverschillen beslecht door te praten.
- Wij hebben de kwestie beslecht met een compromis.