computeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | computer | computerde | heb gecomputerd |
jij, je, u | computert | computerde | hebt gecomputerd |
hij, zij, het | computert | computerde | heeft gecomputerd |
wij | computeren | computerden | hebben gecomputerd |
jullie | computeren | computerden | hebben gecomputerd |
zij, ze | computeren | computerden | hebben gecomputerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Computeren with some of the pronouns.
- Ik computer elke dag.
- Hij/zij/computerent op het werk.
- Wij computeren graag samen.
- Jullie computeren veel in jullie vrije tijd.
- Zij computeren vaak online spelletjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Computeren with some of the pronouns.
- Vroeger computerde ik altijd met mijn broer.
- Hij/zij computerde regelmatig tot laat in de nacht.
- Wij computerden vaak terwijl het regende.
- Jullie computerden veel tijdens de examenperiode.
- Zij computerden dagelijks tijdens de lockdown.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Computeren with some of the pronouns.
- Ik heb gecomputerd toen ik thuiskwam.
- Hij/zij/heeft gecomputerd na het avondeten.
- Wij hebben samen gecomputerd gisteravond.
- Jullie hebben veel gecomputerd tijdens de vakantie.
- Zij hebben online spelletjes gecomputerd met hun vrienden.