donkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | donker | donkerde | heb gedonkerd |
jij, je, u | donkert | donkerde | hebt gedonkerd |
hij, zij, het | donkert | donkerde | heeft gedonkerd |
wij | donkeren | donkerden | hebben gedonkerd |
jullie | donkeren | donkerden | hebben gedonkerd |
zij, ze | donkeren | donkerden | hebben gedonkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Donkeren with some of the pronouns.
- De hemel donkert langzaam tijdens de zonsondergang.
- Het wordt snel donker buiten.
- Als het regent, donkert het vaak de hele dag.
- In de herfst donkeren de dagen geleidelijk aan.
- Wanneer de wolken dikker worden, donkert de lucht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Donkeren with some of the pronouns.
- Vroeger donkerde het hier veel sneller dan nu.
- Toen ik jong was, donkerden de winteravonden vroeg.
- Het donkerde al toen we nog niet thuis waren.
- Tijdens de storm donkerde de lucht dreigend boven ons.
- Gisteren was het bewolkt en donkerde het de hele dag.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Donkeren with some of the pronouns.
- Gisteren is het vroeg donker geworden.
- Ik heb gemerkt dat het eerder begint te donkeren.
- We zijn naar huis gegaan nadat het donker was geworden.
- Heb je ooit de nachtelijke hemel donker zien worden?
- Het heeft vorige week flink gedonkerd tijdens het onweer.