doorkruiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doorkruid | doorkruidde | heb doorkruid |
jij, je, u | doorkruidt | doorkruidde | hebt doorkruid |
hij, zij, het | doorkruidt | doorkruidde | heeft doorkruid |
wij | doorkruiden | doorkruidden | hebben doorkruid |
jullie | doorkruiden | doorkruidden | hebben doorkruid |
zij, ze | doorkruiden | doorkruidden | hebben doorkruid |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorkruiden with some of the pronouns.
- Ik kruid door in de keuken.
- Jij kruidt door in de tuin.
- Hij/Zij kruidt door met passie.
- Wij kruiden door voor extra smaak.
- Jullie kruiden door in het restaurant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorkruiden with some of the pronouns.
- Vroeger kruidde ik door met kruidenmixen.
- Toen ik jong was, kruidde jij door voor de familie.
- Hij/Zij kruidde door zonder te weten wat hij/zij deed.
- In die tijd kruidden wij door met verse kruiden uit de tuin.
- Jullie kruidden door en experimenteerden met verschillende smaken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorkruiden with some of the pronouns.
- Ik heb doorgedruid in de soep.
- Jij hebt doorgedruid op het vlees.
- Hij/Zij heeft doorgedruid in de saus.
- Wij hebben doorgedruid voor het feestmaal.
- Jullie hebben doorgedruid in de salade.