commuteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | commuteer | commuteerde | heb gecommuteerd |
jij, je, u | commuteert | commuteerde | hebt gecommuteerd |
hij, zij, het | commuteert | commuteerde | heeft gecommuteerd |
wij | commuteren | commuteerden | hebben gecommuteerd |
jullie | commuteren | commuteerden | hebben gecommuteerd |
zij, ze | commuteren | commuteerden | hebben gecommuteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Commuteren with some of the pronouns.
- Ik commuteer dagelijks naar mijn werk.
- Jij commuteert met de trein naar school.
- Hij/Zij/Ze/het commuteert vaak tussen steden.
- Wij commuteren samen naar het kantoor.
- Jullie commuteren regelmatig naar de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Commuteren with some of the pronouns.
- Ik communiteerde vroeger met de auto, maar nu niet meer.
- Jij communiteerde altijd met de metro toen je in de stad woonde.
- Hij/Zij/Ze/het communiteerde regelmatig per boot naar het eiland.
- Wij communiteerden elke dag naar het strand tijdens de vakantie.
- Jullie communiteerden vaak te voet naar de supermarkt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Commuteren with some of the pronouns.
- Ik heb gecommuteerd naar Amsterdam afgelopen week.
- Jij bent naar huis gecommuteerd na de vergadering.
- Hij/Zij/Ze/het is al meerdere keren gecommuteerd met de fiets.
- Wij hebben gecommuteerd in zware verkeersomstandigheden.
- Jullie zijn met de bus gecommuteerd naar het evenement.