flansen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flans | flanste | heb geflanst |
jij, je, u | flanst | flanste | hebt geflanst |
hij, zij, het | flanst | flanste | heeft geflanst |
wij | flansen | flansten | hebben geflanst |
jullie | flansen | flansten | hebben geflanst |
zij, ze | flansen | flansten | hebben geflanst |
PresensBeta
Example presens sentences for Flansen with some of the pronouns.
- Ik flans een nieuw gerecht in elkaar.
- Jij flanst altijd last-minute je huiswerk in elkaar.
- Hij flanst een excuus voor zijn vertraging in elkaar.
- Wij flansen een surprise voor haar in elkaar.
- Zij flansen een feestmaal voor de gasten in elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Flansen with some of the pronouns.
- Ik flanste vroeger vaak mijn eigen kleding in elkaar.
- Jij flanste gisteren spontaan een verrassing voor me in elkaar.
- Hij flanste tijdens de vakantie een boomhut in elkaar.
- Wij flansten ooit een complete musical in elkaar.
- Zij flansten vroeger zelfgemaakte cadeaus in elkaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Flansen with some of the pronouns.
- Ik heb een heerlijke maaltijd in elkaar geflanst.
- Jij hebt snel een oplossing in elkaar geflanst.
- Hij heeft gisteravond een gedicht in elkaar geflanst.
- Wij hebben een fantastisch project in elkaar geflanst.
- Zij hebben een prachtige presentatie in elkaar geflanst.