doneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doneer | doneerde | heb gedoneerd |
jij, je, u | doneert | doneerde | hebt gedoneerd |
hij, zij, het | doneert | doneerde | heeft gedoneerd |
wij | doneren | doneerden | hebben gedoneerd |
jullie | doneren | doneerden | hebben gedoneerd |
zij, ze | doneren | doneerden | hebben gedoneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Doneren with some of the pronouns.
- Ik doneer regelmatig aan goede doelen.
- Jij doneert je tijd aan vrijwilligerswerk.
- Hij/Zij doneert geld aan een kankerstichting.
- Wij doneren kleding aan de lokale daklozenopvang.
- Zij doneren bloed om levens te redden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doneren with some of the pronouns.
- Vroeger doneerde ik regelmatig aan goede doelen.
- Jij doneerde je tijd aan vrijwilligerswerk toen je nog op school zat.
- Hij/Zij doneerde elke maand een vast bedrag aan een kinderziekenhuis.
- Wij doneerden vroeger vaak speelgoed aan liefdadigheidsinstellingen.
- Zij doneerden bloed toen ze in het buitenland woonden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doneren with some of the pronouns.
- Ik heb recentelijk gedoneerd aan het Rode Kruis.
- Jij hebt al eerder geld gedoneerd aan een natuurbeschermingsorganisatie.
- Hij/Zij heeft vorige maand bloed gedoneerd in het ziekenhuis.
- Wij hebben al meerdere keren kleding gedoneerd aan het Leger des Heils.
- Zij hebben onlangs hun tijd en vaardigheden gedoneerd aan een lokaal buurtproject.