dubbelslaan

Conjugations List of Dubbelslaan.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksla dubbelsloeg dubbelheb dubbelgeslagen
jij, je, uslaat dubbelsloeg dubbelhebt dubbelgeslagen
hij, zij, hetslaat dubbelsloeg dubbelheeft dubbelgeslagen
wijslaan dubbelsloegen dubbelhebben dubbelgeslagen
jullieslaan dubbelsloegen dubbelhebben dubbelgeslagen
zij, zeslaan dubbelsloegen dubbelhebben dubbelgeslagen

Presens

Example presens sentences for Dubbelslaan with some of the pronouns.

  • Ik sla dubbel tijdens het tennissen.
  • Jij slaat dubbel in het kaartspel.
  • Hij/Zij slaat dubbel op de trommel.
  • Wij slaan dubbel bij het badmintonnen.
  • Jullie slaan dubbel tijdens het pingpongen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Dubbelslaan with some of the pronouns.

  • Ik sloeg dubbel tijdens het tennissen.
  • Jij sloeg dubbel in het kaartspel.
  • Hij/Zij sloeg dubbel op de trommel.
  • Wij sloegen dubbel bij het badmintonnen.
  • Jullie sloegen dubbel tijdens het pingpongen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Dubbelslaan with some of the pronouns.

  • Ik heb dubbelgeslagen tijdens het tennissen.
  • Jij hebt dubbelgeslagen in het kaartspel.
  • Hij/Zij heeft dubbelgeslagen op de trommel.
  • Wij hebben dubbelgeslagen bij het badmintonnen.
  • Jullie hebben dubbelgeslagen tijdens het pingpongen.