genaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | genaak | genaakte | ben genaakt |
jij, je, u | genaakt | genaakte | bent genaakt |
hij, zij, het | genaakt | genaakte | is genaakt |
wij | genaken | genaakten | zijn genaakt |
jullie | genaken | genaakten | zijn genaakt |
zij, ze | genaken | genaakten | zijn genaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Genaken with some of the pronouns.
- Ik genaak de winkel elke dag.
- Jij genaakt een boek in de bibliotheek.
- Hij/Zij/Het genaakt graag nieuwe mensen.
- Wij genaken regelmatig het park voor een wandeling.
- Jullie genaken snel de eindbestemming.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Genaken with some of the pronouns.
- Vroeger genaakte ik de winkel met mijn moeder.
- Toen ik jong was, genaakte ik altijd een boek in de bibliotheek.
- Hij/Zij/Het genaakte vaak nieuwe mensen tijdens feestjes.
- Elke zomer genaakten wij het park voor een picknick.
- In die tijd genaakten jullie altijd de eindbestemming met de trein.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Genaken with some of the pronouns.
- Ik ben de winkel genaakt om brood te kopen.
- Jij hebt het boek in de bibliotheek genaakt.
- Hij/Zij/Het is veel nieuwe mensen genaakt.
- Wij zijn gisteren het park genaakt voor een picknick.
- Jullie hebben de eindbestemming snel genaakt.