knarpen

Conjugations List of Knarpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknarpknarpteheb geknarpt
jij, je, uknarptknarptehebt geknarpt
hij, zij, hetknarptknarpteheeft geknarpt
wijknarpenknarptenhebben geknarpt
jullieknarpenknarptenhebben geknarpt
zij, zeknarpenknarptenhebben geknarpt

Presens
Beta

Example presens sentences for Knarpen with some of the pronouns.

  • De kat knarpt aan zijn nagels.
  • Ik knarp aan het potlood met een mesje.
  • Jullie knarpen met je tanden tijdens het slapen.
  • De roestige scharnieren knarpen bij elke beweging.
  • De oude stoel knarpt wanneer je erop gaat zitten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Knarpen with some of the pronouns.

  • Vroeger knarpte ik vaak met mijn tanden als ik gestrest was.
  • Toen ik jong was, knarpte ik met mijn vork over het bord.
  • We knarpten aan de kast om te zien of hij stevig genoeg was.
  • Tijdens de storm knarpten de takken tegen het raam.
  • Ze knarpten aan hun nagels uit verveling.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Knarpen with some of the pronouns.

  • Ik heb geknarpt aan de deur om hem te openen.
  • De tandarts heeft mijn tanden geknarpt om ze recht te zetten.
  • Hebben jullie ooit geknarpt aan een muziekinstrument?
  • Na het schilderen hebben we de verfkwasten goed geknarpt.
  • Hij heeft geknarpt aan het slot om het te repareren.