meuren

Conjugations List of Meuren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmeurmeurdeheb gemeurd
jij, je, umeurtmeurdehebt gemeurd
hij, zij, hetmeurtmeurdeheeft gemeurd
wijmeurenmeurdenhebben gemeurd
julliemeurenmeurdenhebben gemeurd
zij, zemeurenmeurdenhebben gemeurd

Presens
Beta

Example presens sentences for Meuren with some of the pronouns.

  • Ik meur vandaag naar zweet na het sporten.
  • Jij meurt altijd naar knoflook na het eten.
  • Hij/mevrouw meurt naar rook omdat ze net gerookt heeft.
  • Wij meuren naar bloemen door de geurige parfum die we dragen.
  • Jullie meuren naar modder na het wandelen in de regen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meuren with some of the pronouns.

  • Ik meurde altijd naar sigarettenrook toen ik nog rookte.
  • Jij meurde naar natte hond na het spelen in de regen.
  • Hij/mevrouw meurde naar zweet na het sporten.
  • Wij meurden naar vers gebakken brood in de bakkerij.
  • Jullie meurden naar bloemen na het bezoek aan de bloemenwinkel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meuren with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week naar vis zitten meuren in een visrestaurant.
  • Jij bent gisteren naar verf gaan meuren tijdens het schilderen.
  • Hij/mevrouw is vanochtend naar koffie gaan meuren in het café.
  • Wij zijn afgelopen zomer naar de zee gaan meuren tijdens onze vakantie.
  • Jullie hebben gisteravond naar popcorn zitten meuren in de bioscoop.