nuanceren

Conjugations List of Nuanceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknuanceernuanceerdeheb genuanceerd
jij, je, unuanceertnuanceerdehebt genuanceerd
hij, zij, hetnuanceertnuanceerdeheeft genuanceerd
wijnuancerennuanceerdenhebben genuanceerd
jullienuancerennuanceerdenhebben genuanceerd
zij, zenuancerennuanceerdenhebben genuanceerd

Presens

Example presens sentences for Nuanceren with some of the pronouns.

  • Ik nuanceer de situatie.
  • Jij nuanceert je standpunt.
  • Hij/Zij nuanceert de uitspraak.
  • Wij nuanceren de discussie.
  • Zij nuanceren de argumenten.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Nuanceren with some of the pronouns.

  • Ik nuanceerde de situatie.
  • Jij nuanceerde je standpunt.
  • Hij/Zij nuanceerde de uitspraak.
  • Wij nuanceerden de discussie.
  • Zij nuanceerden de argumenten.

Perfectum

Example perfectum sentences for Nuanceren with some of the pronouns.

  • Ik heb de situatie genuanceerd.
  • Jij hebt je standpunt genuanceerd.
  • Hij/Zij heeft de uitspraak genuanceerd.
  • Wij hebben de discussie genuanceerd.
  • Zij hebben de argumenten genuanceerd.